6 principes
De grootste opdracht voor ouders is het veilig stellen van hun kind. De meesten doen dat dan ook naar eer en geweten. Ze zorgen voor de beste school, de beste voeding, goede huisvesting, kwaliteitstijd en liefde en bevestiging. Het multidimensionele kind begrijpen kan helpen bij deze opdracht. In dit artikel een aantal principes die je kunnen helpen je kind weerbaar te maken en veilig op te laten groeien.
Elk kind is een wezen dat alles in zich heeft dat het nodig heeft en dat tot bloei kan komen als het op de juiste manier wordt begeleid en ondersteund. In die blauwdruk van het kind zitten alle aspecten die in het licht zullen worden gebracht als de tijd er rijp voor is. Ouders kunnen bang zijn om de verkeerde keuzes te maken, bijvoorbeeld in hun schoolkeuze of opvoedingstijl. Ze wringen zich dan in allerlei bochten, bang om hun kind te kort te doen, en zijn vervolgens niet meer zichzelf. Ze doen dan te veel hun best. Ze laten dingen niet meer lekker stromen, controle heeft de leiding genomen over hun doen en laten. Hun bange brein weerhoudt hen ervan om soepel met de dingen die gebeuren om te gaan en creatieve oplossingen te bedenken. Of ze geven het kind juist te veel ruimte waardoor het zich niet goed kan begrenzen.
Denk dan aan het eerste principe:
Kinderen hebben ook levenservaringen nodig om te groeien.
Als we te veel willen sturen onthouden we onze kinderen hun eigen proces, en dus onthouden we hen ervaringen die misschien wel nodig zijn om uit te groeien tot een evenwichtige persoon.
Leer als ouder je eigen onnodige zorgelijke gedachten te herkennen. Wat maakt dat je bezig bent een soort perfectionisme in je opvoeding te ontwikkelen? Ben je beducht voor de mening van anderen? Denk je aan je eigen jeugd, waarin je gebrek aan verschillende zaken hebt ondervonden? Wil je van je kind een superkind maken of wil je je kind in alle opzichten veilig stellen en geven wat jij hebt gemist? En wat is daarvan toch de reden? Zoek naar mogelijkheden om jezelf ontspannen te voelen, om je onafhankelijk te voelen. Neem altijd zelf een standpunt over je kind, laat dat niet aan anderen over. Neem dus een standpunt in over wat je je kind wilt leren, wat je wel en wat je niet wilt qua gedrag, wat je verwacht van begeleiding op school etc. Een standpunt innemen kan gezonde assertiviteit opleveren, waar je je veel prettiger bij voelt, dan dat je een speelbal bent van de wereld om je heen.
Een standpunt kan dan ook zijn; mijn kind heeft allerlei ervaringen nodig om te groeien. Ik kan nadien altijd praten over die ervaringen, zodat ik mijn kind help te ordenen wat het heeft beleeft. Maar ik kan niet alles sturen en voor zijn.
Het tweede principe is :
Elk kind past zich aan, dus ook jouw kind.
Kinderen zijn afhankelijk van de volwassenen om zich heen. Ze imiteren hun buitenwereld in de eerste jaren van hun leven. Eigenlijk zijn de eerste twintig jaar van elk leven de jaren waarin ons fundament wordt gebouwd. Later kunnen we dan stenen in ons fundament vervangen: wat we niet meer kunnen gebruiken, of liever anders doen kunnen we verwijderen en we kunnen dan herbouwen, een renovatie van onze denkbeelden doormaken. Alles wat de volwassene representeert is er ook voor het kind. Het kind is deel van onze wereld. Het scheidt zich nog lang niet af van deze wereld, integendeel: pas in de puberjaren begint het zich bewust te realiseren dat de eigen gedachten wel eens kunnen afwijken van die van de ouders. Als het kind zich tot die tijd te veel heeft aangepast kan het dan behoorlijk knallen. Al eerder heeft het kind natuurlijk de ervaring dat het anders kan denken dan de ouders. Maar dan heeft het nog niet de mogelijkheden zoals in de puberteit of de adolescentie om dit te verklaren, te verwoorden of te ordenen. Jonge kinderen ervaren vooral en alle gevoelens die daarbij komen kijken kunnen behoorlijk overspoelen. Kijk en luister dus goed naar je kind en stem je af op de kinderwereld. Kijk of je kind een natuurlijke aanpassing volgt of een tegennatuurlijke weg volgt. Tegennatuurlijk wil zeggen: het past zich zo aan aan de volwassen wereld (dus ook op school) dat het zijn eigen kwaliteiten verliest en verward raakt (of verdrietig of boos). Het kan namelijk nog niet vertrouwen op zijn eigen weg, daar is het te klein voor. Het vertrouwt op de volwassen om zich heen. Dat is zijn referentiekader.
Het derde principe is:
Het kind is een holistisch ervarend wezen.
Wat is holistisch? Elk kind leert vanaf een bepaald moment in zijn jonge leven verbindingen te leggen van de rechterhersenhelft naar de linkerhersenhelft. Het ervaart de wereld door middel van de zintuigen. De ervaring (rechterhersenhelft) moet worden geordend (linkerhersenhelft). Ook worden er heel veel verbindingen gelegd in het brein die te maken hebben met allerlei andere processen, zoals kruipen, lopen, fijne en grove motoriek etc. Als deze verbindingen worden gelegd als het kind er nog niet aan toe is wordt er een onbewuste verbinding gelegd die nog moet worden verfijnd en bewust moet worden gemaakt. Zo kan een kind het beste zindelijk worden gemaakt als het er aan toe is; als het enigszins kan begrijpen dat er een verband is tussen de lichamelijke aandrang die het voelt en de gang naar het potje. Als wij ons kind steeds opleggen wat wij zelf (als volwassene) kunnen, doen we het kind in dit verband te kort: we gaan er misschien te makkelijk vanuit dat het kind het al kan. Voor ouders is het dus van belang om ook hier goed te kijken naar hun kind: is mijn kind zich op natuurlijke wijze aan het aanpassen of tegennatuurlijk?
Holistisch ervaren doe je door middel van de rechterhersenhelft. Alle kinderen ervaren de wereld aanvankelijk dus alsof ze een zijn met het geheel. Ze hebben de eerste jaren van hun leven niet de mogelijkheid om hun ervaringen te ordenen door hun linkerhersenhelft bewust te gebruiken. Hier moet de ouder dus degene zijn die de ordening aanbrengt en rekening houdt met dit gegeven: door het kind aan te bieden waar het aan toe is en wat het aankan, zal het kind op een natuurlijke wijze leren (ervaringen hebben) en zich kunnen ontwikkelen op zijn eigen wijze, in een eigen tempo en op een natuurlijk wijze zijn autonomie ontwikkelen.
Het vierde principe is:
Elk kind neemt multidimensioneel waar
Uitgaande van wat boven is beschreven, dat ons kind een holistisch ervarend wezentje is, zullen we dit principe moeten leren kennen. Willen we ons kind werkelijk veilig stellen, dan zullen we ons nog meer moeten afstemmen op het kind als holistisch wezen. Als het kind een is met het grotere geheel wat betekent dat dan werkelijk?
Wij, als ouders of begeleiders die (nog) driedimensioneel ervaren, missen hier veelal aansluiting bij het kind. Het kind is namelijk een multidimensioneel ervarend kind, het vertoeft in meerdere dimensies met zijn ervaringen.
Ons bewustzijn kunnen we zien als een Jacobsladder. In onze ontwikkeling is het zo dat we door verschillende fases gaan in ons leven en daardoor groeien we in bewustzijn. Met die groei wordt ook onze waarneming hoger. Hooggevoelige kinderen kunnen ons veel leren over die hogere waarneming, omdat we met deze kinderen veel zullen en kunnen ervaren op dit vlak. Dat wil niet zeggen dat ze al alles kunnen; ze moeten ook leren met dit gegeven om te gaan in deze wereld. En wij als volwassenen moeten er aan wennen dat het er is en de ervaring durven ingaan. Dat hogere bewustzijn kunnen we relateren aan hoe we waarnemen: de meeste volwassenen nemen nog driedimensioneel waar: breedte, diepte, lengte en hoogte. Kinderen nemen meer dimensies waar: zij nemen ook het 'voor volwassenen ongeziene' waar. Ze vertoeven bijvoorbeeld in de vierde dimensie waar vooral veel ervaren wordt, gevoeld dus, maar soms ook beelden worden waargenomen. Gedachtevormen zweven door deze vierde laag die door veel volwassenen (nog) niet bewust wordt waargenomen, maar die er wel is. Ook kunnen ze soms in nog hogere lagen waarnemen en dan kunnen ze bijvoorbeeld engelen of lichtwezens waarnemen. Omdat dit er voor de volwassene (nog) niet is doen we ons kind eigenlijk te kort, we ontkennen deze vorm van waarnemen namelijk. Het kind raakt in verwarring, want wat het waarneemt wordt niet gekend door de opvoeders en wat moet het kind er dan mee? Het scheidt zich vervolgens af van de waarneming, raakt verkrampt. Er kunnen angsten ontstaan. De dominante (volwassen) linkerhersenhelft heeft het dan overgenomen van het multidimensionele kind. Ouders zullen dus een standpunt hierover moeten gaan innemen. Dan helpen ze hun kind het best.
Als we het vierde principe kennen komen we als vanzelf op het volgend principe uit:
Elk kind resoneert met zijn omgeving.
Als holistisch ervarend wezen is het kind een met het geheel en resoneert het met het geheel. Resonantie ontstaat als trillingen elkaar ontmoeten. Als het kind in een onrustige omgeving verblijft zal het meegaan in die onrust omdat het zelf nog niet de mogelijkheden heeft zichzelf veilig te stellen in deze omgeving.
Alles trilt. We leven in energie. Energie trilt. Alle vormen zijn opgebouwd uit dezelfde bouwstenen: energie. Elk deeltje is verbonden met andere deeltjes. Elke vorm heeft een aura. Sommige vormen zijn dermate verdicht dat de aura bijna niet kan worden waargenomen. We leven tevens in primaire energiestromen. De aarde- energie stroomt naar de kosmos en de kosmische energieën stromen naar de aarde. Alles is in een perfect evenwicht zou je kunnen zeggen, maar wel voortdurend in beweging. Als we onze eigen vorm (lichaam) zouden kunnen zien als verdichte energie, dan zou het meer voor de hand liggen om ons weer te verbinden met die primaire energieën en in de beweging mee te gaan.
Alle mensen hebben een aura, een energieveld waarin onze gedachten, gevoelens en lichamelijke gesteldheid zich weerspiegelen. Als onze aura trilt dan kunnen we ons voorstellen dat we onze omgeving beïnvloeden met deze trilling. Negatieve emoties bijvoorbeeld trillen zwaar, positieve licht. Als we ziek zijn zal ons kind daar verbinding mee voelen, ziekte trilt ook anders. Als we druk zijn geweest trilt dat door in onze aura. Als we moe zijn zenden we dat uit naar ons kind. Als we iets voelen en het niet delen met het kind, kan het kind ook verward raken: het ervaart iets, maar het wordt niet bevestigd door de ouder. Het kind kan dan allerlei magische gedachten krijgen over zijn eigen rol in het geheel: doe ik het wel goed? Of het ervaart dat het dubbele boodschappen ontvangt; tegenover hem zit een uiterlijk rustige ouder, maar van binnen woedt het. En juist dat laatste is wat het kind ook waarneemt en verward maakt.
Het zesde principe is:
Elk kind ordent de wereld door middel van zijn zintuigen en kan overprikkeld raken.
Elk zintuig (ogen, oren, huid, smaak/geur, en de psychische zintuigen zoals de chakra's) ordent voor ons onze ervaringen, maar de prikkels die door het zenuwstelsel worden doorgegeven aan het brein moeten nog wel worden verwerkt. En daar zit hem de crux. Als er (te) veel wordt waargenomen omdat dat vooral onbewust (dus bij kinderen) gebeurt, moet er veel worden verwerkt. Als hierbij het cognitieve brein niet wordt gebruikt (linker- en rechterhersenhelft), hetgeen jonge kinderen nog niet voldoende kunnen, dan is de kans zeer groot dat het limbisch systeem aan het werk gaat, waar de angst- en agressieregulering niet meer plaats vindt, maar vooral vanuit instinctieve reacties wordt gereageerd. Het autonome zenuwstelsel wordt getriggerd: het sympathische deel zwengelt allerlei processen in het lichaam aan, er wordt cortisol en adrenaline aangemaakt, het bloedsuiker wordt verhoogd, de breinactiviteit neemt toe en het lichaam gaat alle waarnemingen vertalen naar gevoelens. Bij kinderen kun je deze stressreactie waarnemen omdat ze zweethanden hebben, of verkrampen (schouders en rug). Ze kunnen beweeglijk worden of woedeaanvallen krijgen. Om dit tegen te gaan moeten de prikkels worden weggenomen. Het andere deel: de parasympaticus neemt de zaak dan over en kalmeert het lijf weer.
Het kind moet uiteraard leren omgaan met overprikkeling (de ouder eigenlijk ook) en leren begrijpen wanneer de overprikkeling begint: dat kan door een gebeurtenis zijn, door drukte om het kind heen, door bepaalde gedachten, angstige voorstellingen etc. Maar het is in het geval van het jonge kind, de ouder of de onderwijzer die moet signaleren wanneer dat begint en die de belevenissen zal moeten ordenen voor het kind. In een wereld die steeds meer prikkels prijsgeeft moeten we ons als ouder en onderwijzer ook steeds weer opnieuw afvragen wat wel en niet geschikt is voor het jonge kind (denk hierbij ook aan de tv en pc) en zullen wij de afweging moeten maken wat wel en niet overprikkeling bij het kind veroorzaakt. Het lichaam is een kwetsbaar omhulsel dat hiermee kan worden beschermd. We zullen het kind dan ook moeten helpen veel terug te brengen naar weinig. Aangezien het zelf nog niet de beste afwegingen kan maken moeten wij dit voor hen doen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb